De afzetting van Dilma Rousseff
Waarom de Brazilianen voor corruptie blijven stemmen
Het gaat lekker in Brazilië...
met de voorbereiding van een ‘veilig' en 'schoon’ WK voetbal in juni 2014.
De terreur van de Braziliaanse ‘pacificatiepolitie’
Nog altijd rollen de doodskoppen door Rio
Met fotos van Kadir van Lohuizen
De opstand van de vele bordjes
Kan deze beweging Brazilië echt veranderen?
Marjon van Royen: 'Het is een naar gevoel om niet meer gewild te zijn'
Marjon van Royen blijft trouw aan Rio
In Dit is de Dag vertelt ze over haar allermooiste radioreportage
Interview met Marjon van Royen in de Vara-gids
Dertien jaar erop voorbereid geweest. En dan gebeurt het echt, en toch eigenlijk niet.
De terreur van de Braziliaanse ‘pacificatiepolitie’
Elke dag schiet de politie in Rio de Janeiro drie sloppenwijkbewoners dood – meestal standrechtelijk. Amarildo, een arme hulpmetselaar, is een van de 33.000 mensen die de afgelopen zes jaar zijn verdwenen. ‘Het leven van een sloppenwijkbewoner heeft geen waarde.’
door Marjon van Royen
‘Het was zondag. Ongeveer acht uur ’s avonds. Amarildo was wezen vissen. Ik had de pan met olie al op het vuur gezet. We zouden die dag goed te eten hebben. Toen kwamen ze me vertellen dat Amarildo was aangehouden. Ze zeiden dat het die Apensnuit was. Vital of Vitale heet hij, een van die agenten die niets anders doen dan ons vernederen. Ik ben het huis uitgerend en zag nog net hoe ze Amarildo in een politieauto duwden. Dat was de laatste keer dat ik mijn man heb gezien.’ Het perfecte ovaal van haar gezicht wiegt zachtjes op haar lange nek. Als een tropische Modigliani zit Elizabete op de betonnen vloer van het donkere krot in de maag van de sloppenwijk Rocinha.
Rocinha is de grootste favela van Rio de Janeiro. Een labyrint van stegen, huisjes en open riolen, als een pokdalige deken tegen de berg op gedrapeerd. Meer dan 250.000 mensen. Samengepakt op een paar vierkante kilometer. Een getto met evenveel inwoners als Maastricht, midden in het duurste gebied van heel Latijns-Amerika. Beneden liggen de stranden. Omzoomd door winkelcentra, luxe hotels en beveiligde appartementencomplexen. Een strook onroerend goed dat met het oog op de komst van het WK en de Olympische Spelen in 2014 en 2016 vele malen in waarde is gestegen. Van beneden af ziet Rocinha eruit als een grote dreigende puist.
Het uitzicht van Elizabete reikt niet verder dan een blinde muur. Een kip met haar kuikens scharrelt tussen de gebutste pannen op de vloer in de kamer waar ze nu met vier van haar kinderen zit ondergedoken. Ze hebben de gebeeldhouwde trekken van hun moeder. ‘Die Vital was wreed’, vertelt de oudste zoon. ‘Drie maanden geleden heeft hij mijn neefje al te pakken genomen.’ ‘Klappen’, verduidelijkt Elizabete. ‘En verstikken. Met een plastic zak over zijn hoofd.’
Met haar jongste dochtertje dicht tegen haar aan vertelt ze hoe de militaire politie haar man meenam naar hun nieuwe basis, hier hogerop in de wijk. ‘Alleen voor controle’, zeiden ze tegen haar. De hele nacht wachtte ze op zijn terugkomst. Bij zonsopgang ging ze verhaal halen. De commandant van het bataljon, majoor Edson Santos, stond haar zelf te woord. Hij zei dat Amarildo ‘allang was vrijgelaten’. Dat hij ‘met eigen ogen’ gezien had hoe haar man de wijk weer was ingelopen. En dat – als haar man nog niet terug was – ze maar eens bij haar ‘vriendjes van de drugshandel’ moest informeren waar hij was gebleven. ‘Hij lachte zo’n beetje’, zegt Elizabete. ‘Mijn maag draaide om. Want dat we arm zijn, betekent nog niet dat we stom zijn.’
Ik had majoor Edson Santos al eens aan het werk gezien. Suikerzoet laagje neerbuigendheid over een granieten autoritarisme. ‘Als ik het nu eens ben die het hier te vertellen heeft?’
Hij liet een protest uiteenslaan van motortaxi’s die het niet eens waren met de manier waarop Santos deze decennia oude wijkvoorziening wilde ‘reorganiseren’. De majoor komt dan ook uit de Bope: de elitetroepen van de militaire politie. Troepen die trots een doodshoofd als embleem dragen. Het was de Bope die twee jaar geleden samen met het leger de militaire bezetting van Rocinha uitvoerde. Een invasie met 24 tanks, zeven helikopters en drieduizend mannen met doodshoofden op hun mouw door de steegjes van de wijk. ‘Pacificatie’ heet dit nieuwe beleid in Rio de Janeiro om de drugshandel uit de sloppenwijken te jagen en de stad veilig te maken voor de komende sportevenementen.
Van de duizend sloppenwijken van Rio zijn er inmiddels 35 op deze manier ‘gepacificeerd’. Bijna allemaal in de rijke Zuid-zone, of rond de stadions. Een half jaar na de eerste bezetting worden de speciale troepen en het leger dan vervangen door de zogeheten ‘pacificatiepolitie’, de upp. Een upp bestaat uit een bataljon agenten van de militaire politie, die met een cursus mensenrechten ‘speciaal getraind’ zijn om ín de sloppenwijken te opereren. Een soort wijkpolitie dus. Ongekend voor Rio. Sinds de afschaffing van de slavernij 125 jaar geleden zijn de favelas altijd aan hun lot overgelaten. Voorzieningen als water, licht en afvoer worden aangelegd door de ‘bandiet’ of ‘drugsbaas’ die de wijk controleert.
Niet de overheid maar de drugsbaas is er de rechtbank, de politie en gemeente tegelijk. De ‘eigenaar’ van de wijk wordt hij ook genoemd. Want het enige gezicht dat de miljoenen favela-bewoners van Rio ooit te zien kregen van de overheid was dat van schietende agenten die af en toe hun wijk bestormen. De politie neemt wapens of drugs in beslag, ruimt wat bandieten op en in het voorbijgaan worden vaak kinderen en bewoners gedood die niet op tijd dekking vinden. Vervolgens verdwijnt de overheid weer, tot de volgende politie-inval.
De pacificatiepolitie zou een einde moeten maken aan de parallelle macht die de drugsbazen in de favelas uitoefenen. Of zoals Santos het fijntjes formuleerde bij zijn installatie als commandant van de upp van Rocinha: ‘We verruilen de logica van oorlog tegen vijandig gebied voor die van de bezetting ervan.’ De sloppenwijk als ‘vijandig gebied’ dus, gerund door sujets tegen wie de staat in ‘oorlog’ is.
Het stadsbestuur heeft dan ook lang tegen de pacificatie van Rocinha opgezien. De wijk is namelijk de grote coffeeshop van Rio. De halve Zuid-zone koopt er zijn wiet en cocaïne. Lucratieve detailhandel. En om die te beschermen heeft de ‘eigenaar’ van de wijk een leger zwaar bewapende jongens in dienst.
Ik herinner me nog goed hoe negen jaar geleden de jonge Bem-te-vi de baas van Rocinha werd. De zeer geliefde drugsbaas Lulu was doodgeschoten door de militaire politie. Huilend stond de halve wijk op de begrafenis van ‘Lulu de goede’. In de omliggende favelas werden saluutschoten voor de dode drugsbaas afgeschoten. De winkels werden gesloten, motortaxi’s reden met rouwband en de normale kakafonie van muziek in de favela zweeg.
Zijn opvolger heette Bem-te-vi, naar de tropische vogel met het gouden borstje. Anders dan Lulu was hij een beetje een patser. Hij hield van blingbling en doopte zijn geweren in een goudbad. Bem-te-vi, als nieuwe ‘eigenaar’, moest de harten van de bewoners nog winnen. Dus organiseerde hij een openbare uitdeling van speelgoed en voedsel. Daar stond hij, als een geblondeerde kerstboom, van top tot teen behangen met gouden kettingen. Tussen het joelende en graaiende publiek schitterden de vergulde geweren van zijn ‘soldaten’. ‘Gekkenhuis’, bromde een van die jongens toen ik hem vroeg naar zijn glimmend gouden Kalasjnikov: ‘Hiermee zijn we een wandelend doelwit voor de politie.’
Diezelfde nacht nog werd Bem-te-vi samen met vier van zijn drugssoldaten door de politie doodgeschoten. Bloedend en nog net in leven werd Bem-te-vi over de grond de wijk uitgesleept en als jachttrofee aan de pers getoond.
Daarna ging het ‘bestuur’ van Rocinha over op baas Nem. Een bescheiden krullenbol die in de drugshandel belandde omdat hij de ziekenhuiskosten van zijn chronisch zieke dochtertje niet kon betalen. Als ik de wijk bezocht had ik vaak lange tijd niet door dat Nem weer eens onopvallend op zijn slippers in bermuda tussen zijn gewapende mannen stond. Nem was een strateeg, en bovendien erg geliefd in de wijk. De bezetting van deze favela zou dus niet gemakkelijk zijn.
Toen kwam de gijzeling in het Intercontinental-hotel. Met zestig van zijn bewapende mannen was Nem naar een feestje in een naburige sloppenwijk geweest. Ze reden in optocht terug over de kustweg toen een paar ijverige politieagenten op het konvooi begonnen te schieten. Het gevolg was een veertig minuten durend vuurgevecht, midden op de duurste A-locatie van Rio. Door de aangeharkte tuinen van chique wooncomplexen renden schietende figuren met bivakmutsen. Granaten ontploften recht voor de vijfsterrenhotels. Een groep drugssoldaten drong het luxe Intercontinental binnen om dekking te zoeken en gijzelde daar 35 mensen. De beelden gingen de hele wereld over. De gijzeling liep goed af en Nem wist te ontsnappen. Maar de pacificatie van ‘zijn’ Rocinha was nu onvermijdelijk geworden.
‘Vergeet het woord pacificatie. Dat is de marketing, het vijgenblaadje. Die upp’s zijn niets anders dan een permanente staat van beleg. Waar het om gaat is dat armoedegebieden onder een militaire uitzonderingstoestand worden geplaatst. Niet voor een tijdje, om er een burgerlijk gezag op te bouwen. Nee. Permanent. Dat is wat Brazilië wil. Dat is wat de politiek wil, en de publieke opinie. De favela als dictatoriaal reservaat, gesegregeerd van de democratische rechtsstaat. De mensen in die gebieden zijn duurzaam overgeleverd aan het geweld en de willekeur van een militair gezag.’
Tegenover me zit geen demonstrant of activist, maar een hoofdcommissaris van politie. Orlando Zaccone is de hoogste baas van de recherche van de civiele politie in het district waaronder Rocinha valt. Geen doorsnee politieman, met zijn universitaire graad in sociologie, criminologie en rechten. Zonnige ogen. Een bevlogen prater. De enige politiefunctionaris in Rio die zijn stem durft te verheffen. Het was bij hem dat Elizabete aangifte deed van de verdwijning van haar man Amarildo. Omdat hier de militaire politie geen opsporingsbevoegdheid heeft, was Zaccone de eerste die de upp-commandant Edson Santos ondervroeg.
Commandant Santos beweerde dat zijn upp Amarildo die nacht hadden vrijgelaten, dat hij de hulpmetselaar ‘persoonlijk’ had zien weggaan. ‘Waar zijn dan de camerabeelden die dat bevestigen?’ vroeg Zaccone. ‘Toevallig was die ene camera tegenover onze upp-basis juist die nacht defect’, luidde het antwoord.
‘En de gps-gegevens van de militaire politieauto’s die dienst hadden?’ wilde Zaccone weten. ‘Helaas’, antwoordde de commandant, ‘ze stonden die nacht per ongeluk allemaal uit.’
Zaccone stuurde eigen teams om het bos uit te kammen achter de containers waarin de upp van Rocinha huist. Het dode lichaam van een vrouw werd gevonden. Maar niet dat van Amarildo. In een van de politieauto’s werden bloedsporen aangetroffen. Maar ze waren niet die van Amarildo. ‘Geen aanwijzing Amarildo’, kopten de kranten. ‘Toch opmerkelijk dat niemand vraagt: wie wás die vrouw in het bos?’ zegt Zaccone. ‘En van wie waren die bloedsporen dan wél?’
De cijfers zijn ontzagwekkend: elke dag verdwijnen in Rio vijftien mensen. Bijna 33.000 verdwijningen in de laatste zes jaar. Precies honderd keer zoveel als er in twintig jaar militaire dictatuur (1964-1985) in heel Brazilië zijn verdwenen. En dan de politiemoorden: elke dag schiet de politie gemiddeld drie sloppenwijkbewoners dood. Meestal zijn het standrechtelijke executies die worden gelegitimeerd met het juridische verzinsel dat ‘verzet tegen arrestatie’ heet. Zaccone bestudeerde het voor zijn proefschrift: ‘Mensen met kogels van dichtbij afgevuurd in hun slaap. Mensen met kogels in hun rug. Gearchiveerd door justitie met formuleringen als: de dode viel op een plek waar marginalen leven. Of: de dode was een drugshandelaar. Het interesseert ze niet hoe het slachtoffer omkwam. Het pure gegeven dat iemand in een favela woont, plus alleen al de verdenking dat hij in de drugshandel zit, maakt hem in dit land vermoordbaar en verdwijnbaar.’ Volgens Zaccone is dit een geaccepteerde en ook breed gedragen ‘normaliteit’.
Vanaf het begin wordt Zaccone in zijn onderzoek tegengewerkt. De enige reden dat de zaak niet werd stilgelegd is volgens hem dat die samenviel met heftige studenten- en lerarenprotesten in de straten van Rio. Bijna elke dag is het raak. Uitgerust als op een missie in Afghanistan hakt de politie op de demonstranten in. Met motoren en pantserwagens drijft ze de demonstranten op. Ze schiet gericht met rubberkogels. Tientallen jongeren worden gearresteerd. Vaak wordt de ‘bewijslast’ pas later toegevoegd, in de vorm van een vuurpijl of een molotovcocktail die in een rugzakje worden gestopt.
Anders dan in de sloppenwijken wordt hier alles op smartphones vastgelegd. De officiële media zijn aanwezig, en Twitter en Facebook staan elke keer bol: ‘Beneden slaat de smeris in op minstens dertig jongeren, terwijl ze geboeid op de grond liggen.’ Het nieuws zingt onmiddellijk de hele stad rond. ‘Ze laten de honden op die kinderen los. Doe iets!’ In de ramen van hun flats beginnen buurtbewoners op pannen te slaan. Dus vuurt de politie granaten op de flats af. ‘SOS, we stikken in het traangas’, facebooken de bewoners. De politie schakelt de stroom uit. Maar ook het volgende bericht komt in de hele stad aan: ‘Politie schiet traangas door ruiten van ziekenhuis, waar gewonden naartoe zijn gebracht.’
Opeens verscheen tussen leuzen voor beter onderwijs en gezondheidszorg een mysterieuze vraag. Uit een dikke wolk traangas kwam een bordje te voorschijn met een onscherpe foto van een uitgeteerd gezicht, met daaronder de vraag: ‘Waar is Amarildo?’ De jongen die het bordje vasthad, viel hoestend op zijn knieën. Hij trilde van woede: ‘Ik heb niets gedaan. Ik heb geen wapen, niks. De klootzakken…’ Op zijn rug zat de bloedende wond van een rubberkogel die van heel dichtbij was afgeschoten.
‘Voor het eerst sinds de militaire dictatuur voelt de middenklasse aan den lijve dat de her-democratisering van Brazilië sinds 1985 nooit is opgegaan voor de politie’, stelt Zaccone. Goed, die demonstranten worden bestookt met traangas en niet met kogels zoals in de favela. Mensen worden opgepakt en niet geëxecuteerd en ze raken niet ‘verdwenen’. ‘Toch is het betekenisvol dat het beeld van een arme hulpmetselaar uit een favela wordt meegedragen door deze middenklassebeweging.’ In de stapels op zijn bureau graaft Zaccone naar een krantenartikel. Lachend spreidt hij het voor me uit. Een verklaring van het hoofd van de militaire politie van Rio voor het excessieve geweld tegen demonstranten: ‘Met deze vijand hebben we nog erg weinig ervaring.’
In Rocinha gaan de weken voorbij. Elizabete moet onderduiken. Ze wordt bedreigd door dezelfde Apensnuit die Amarildo heeft opgepakt. Zaccone krijgt meer klachten van bewoners over het gewelddadige optreden van deze agent. Maar upp-commandant Santos houdt zijn diender gewoon op straat. Het stadsbestuur spreekt zijn ‘volste vertouwen’ uit in majoor Santos: ‘Met minstens honderd arrestaties op zijn naam wordt hij erg gewaardeerd in de wijk.’ De verklaring verwijst naar een driedaagse klopjacht die de upp in de stegen van de favela hield, vlak voor de verdwijning van Amarildo. Een honderdtal inwoners van Rocinha werd gearresteerd. Stuk voor stuk op beschuldiging van drugshandel. Hoewel er geen enkel wapen, geen gram coke of wiet werd gevonden.
Toch meende Santos een ‘gevoelige slag’ te hebben toegebracht aan de opvolgers van Nem, die bij de bezetting was opgepakt – hij werd uit de kofferbak gevist van een chique zwarte auto waarvan de bestuurder zich voordeed als de ‘honorair consul van Congo’. Eenmaal in de gevangenis klapte Nem uit de school. Hij vertelde hoe hij elke week meer dan de helft van zijn drugsopbrengsten aan de politie betaalde om zijn handel met rust te laten. Uiteraard ging dat over de ‘oude’ politie. Niet over de nieuwe pacificatiepolitie van Santos en zijn mannen: ‘Rigide morele codes vormen de basis van ons succes’, zei Santos bij zijn aantreden nog.
In zijn mottige politiebureau krijgt Zaccone intussen te maken met een eerste poging tot sabotage van zijn onderzoek naar de verdwijning van Amarildo. Plotseling verschijnt zijn eigen adjunct-hoofdcommissaris op televisie. In een emotionele oproep eist hij de arrestatie van Elizabete. ‘Zij en haar man werken voor de drugshandel’, zou hij hebben ontdekt. ‘Hun huis was een opslagplaats voor wapens en drugs. En ze verborgen er drugshandelaren.’ Ter ondersteuning laat de adjunct een geblokte video zien van een getuige die vertelt hoe hij in hun huisje gemarteld zou zijn: ‘Ze zetten me neer op het trapje voor de deur van Elizabete. En zij zei: “Nu krijg je klappen hè.” Ik zei: “Ik ben bang van wel.” Waarop zij lachend zegt: “Nou dan ben je nummer negen.” Toen keek ik om me heen en zag overal bloed. Ik raakte in paniek. Ik dacht dat ik zou sterven.’
Zaccone reageert onmiddellijk. Op alle televisiekanalen vertelt hij met zijn innemende glimlach dat zijn adjunct mag ophoepelen. Zaccone weigert het arrestatiebevel te tekenen: ‘Het criminaliseren van de slachtoffers is een beproefde methode om geweld te legitimeren.’ Bovendien, heeft zijn ex-adjunct wel eens goed naar de hut gekeken waar Amarildo en Elizabete woonden? Met zijn achten in één kamer van nog geen tien vierkante meter. Geen ramen, geen achteruitgang. Een wc-pot, een waterton en een kookstel op de vloer. Verder niets. ‘Hoe kun je in zo’n ruimte drugs en wapens opslaan? Hoe verberg je daarin drugshandelaren en martel je ook nog?’
‘Dat is wat ik kan’, verzucht Zaccone. Voorkomen dat het slachtoffer ‘vermoordbaar’ wordt. ‘Wist je dat een beschuldiging van drugshandel in Brazilië erger is dan moord?’ De war on drugs waarop de Amerikanen het patent lijken te hebben, heeft in Brazilië een eigen bittere geschiedenis. In het grootste slavenland ter wereld werd van begin af aan marihuana gerookt. De slaven namen het ‘duivelse kruit’ uit Afrika mee en stopten het in aardewerken pijpen. ‘Angolese rook’ werd dit vergeetmiddel genoemd, of pito de pango, een Afrikaanse uitdrukking uit het gebied van het huidige Congo. In 1830 werd in Rio de verkoop en het gebruik van pito de pango bij decreet verboden. De allereerste antidrugswet ter wereld. ‘De gelijkstelling “neger-drugs-crimineel” zit in Brazilië dus heel diep’, zegt Zaccone. Het bepaalt tot op de dag van vandaag de manier waarop de favela wordt gezien en benaderd.
Commissaris Edson Santos weet het zeker: ‘Amarildo is vermoord door de nieuwe drugsbazen van Rocinha.’ Hoe hij dat weet? ‘Afgeluisterd telefoontje.’
Maar waarom zouden de drugsbazen Amarildo hebben willen vermoorden? ‘Omdat ze erachter kwamen dat hij met de upp samenwerkte.’
Maar u zei toch eerst dat Amarildo voor de drugshandel werkte? ‘Klopt. Maar we hebben nieuw bewijs.’ Weer een bandje: ‘Ze hebben hem vermoord en in brand gestoken, omdat hij informatie doorspeelde naar de upp.’ Hé. Die stem, en die geblokte beelden – is dat niet diezelfde getuige die ook vertelde dat hij in het huisje van Elizabete en Amarildo gemarteld was? Precies!
Het is nu bijna drie maanden na de verdwijning van Amarildo. Het onderzoek is uit handen van Zaccone en ligt bij de jonge officier van justitie Carmen Bastos. In urenlange ondervragingen zaagt ze de 27 upp-agenten door die de nacht van de verdwijning dienst hadden. ‘Waar is Amarildo?’
De pogingen om de vermissing van Amarildo op het conto van de drugshandel te schuiven leiden soms tot bizarre taferelen. Zo vertelt een van de agenten dat zijn oom bij de vuilnisdienst werkt. De ochtend van de verdwijning van Amarildo zou die ‘toevallig’ met zijn vuilniswagen langs Rocinha hebben gereden. Hij werd door de drugsbazen aangehouden en gedwongen het lijk van Amarildo in te laden. Hij zou het op de gemeentelijke vuilnisbelt hebben gestort. Wekenlang wordt de eindeloze vuilnisbelt van Rio omgewoeld door shovels en honden.
Dan, op 15 oktober, lekt het eerste bericht uit: officier Carmen Bastos heeft aanhoudingsbevelen uitgevaardigd tegen tien agenten van de upp van Rocinha. Twee weken later liggen er arrestatiebevelen voor 25 van de 27 dienstdoende agenten. Inclusief commandant Edson Santos. De beschuldiging luidt: marteling, moord en verduistering van het lichaam.
‘Mama, mam. Is papa daar doodgegaan?’ De vinger van het meisje prikt door het dranghek. Een haag militaire politieagenten in het zwart. Laarzen, kogelvrije vesten en getrokken machinegeweren. ‘Mama?’ Elizabete hoort haar niet. Ze overlegt met haar schoonzus. Een treurige optocht. Een handjevol mensen dat een met gaasdoek afgedekte etalagepop op de schouders draagt. Zo trekt de stoet door de hete stegen van Rocinha. De trap op, en dan rechtsaf de bosweg in. Daar staan we dan. Nog geen twintig meter van de scheepscontainers van de upp waar Amarildo is gedood.
In der haast aangesleepte dranghekken en vijandig starende agenten vormen een onneembaar kordon. ‘We willen alleen een korte ceremonie doen op de plek waar zijn geest deze aarde heeft verlaten’, legt schoonzus Maria Eunícia uit. Ze is een priesteres van de Afrikaanse Umbanda-godsdienst. Vandaag draagt ze het groene gewaad en de groene tulband van de hoop. ‘Alstublieft’, smeekt ze tegen de nieuwe vrouwelijke upp-commandant. ‘We zijn vreedzaam. We maken echt niets kapot.’ ‘Anders dan jullie’, sist Elizabete, ‘die mijn familie kapot hebben gemaakt. Vertel eens, waar zijn de resten van mijn man? Waar hebben jullie hem gedumpt? Hè?’
De commandant negeert Elizabete volledig. Met een onbewogen gezicht eist ze de identiteitspapieren van Maria Eunícia. Ik herken haar nu. Als eerste vrouwelijke commandant van de eerste upp van Rio was ze het internationale uithangbord van de nieuwe pacificatiepolitiek. In 2012 ontving ze uit handen van Hillary Clinton zelfs de Amerikaanse prijs van ‘moedigste vrouw van het jaar’. Nu moet ze, een maand nadat haar collega-commandant hier is opgepakt voor moord, het imago zien te redden.
Mijn blik dwaalt af naar de containers. Daar, achter die zeven groene en witte dingen, is het dus allemaal gebeurd. Ik zie voor me hoe Amarildo uit de politieauto gesleurd wordt door agent Apensnuit en drie anderen. Niet om ‘zijn documenten te checken’, zoals Elizabete beneden in de wijk nog te horen kreeg. Maar met het welbewuste doel hem te martelen. Commandant Edson Santos had eigenhandig de opdracht gegeven hem ‘naar de massagekamer’ te brengen. Zo heette de afgeschermde ruimte achter de containers die al maandenlang als folterkamer gebruikt werd.
‘Al op het moment dat Amarildo werd opgepakt, was zijn lot bezegeld’, verklaarde officier Carmen Bastos nadat vorige maand eindelijk de eerste agent doorsloeg. Daar, in die witte container rechts, zat meneer de commandant dus zijn foltersessie te leiden. Gefrustreerd omdat zijn mooie operatie tegen de drugsbazen van de dagen daarvoor niet geleid had tot de inbeslagname van wapens of drugs. ‘Amarildo weet waarschijnlijk wat’, was de tip die Santos die avond binnen kreeg. Een doodarme hulpmetselaar die vlak bij een drugsverkooppunt woont. ‘Natuurlijk’ weet zo iemand wat. Hij moet alleen een beetje ‘geholpen’ worden met praten.
Amarildo wordt de ruimte in geschopt die al is ingericht met stokken en zwepen, een bassin voor het waterboarden en een instrument voor het toedienen van elektrische schokken. Apensnuit, de vice van Santos en nog twee agenten doen het feitelijke martelen. Tien andere agenten worden op wacht gezet om te voorkomen dat er bewoners in de buurt komen. Vanuit zijn commando-container heeft Santos de rest van de agenten opdracht gegeven in de andere containers te blijven.
Het slaan begint. Dan de elektrische schokken. ‘We hoorden hem jammeren en schreeuwen. Zo hard dat je niet meer kon werken’, vertelt een van de vrouwelijke agenten aan Carmen Bastos. De agente duwde haar oren dicht met haar handen. ‘Je hoorde zijn geschreeuw, het geluid van klappen en de elektrische schokken’, vertelt een andere vrouwelijke agent van de administratie. ‘Je hoorde hem om genade roepen.’ Een paar keer is er de klik van een nepexecutie. Dan begint het verstikken. Eerst met zijn hoofd in de ton met water. Dan met een plastic zak over zijn hoofd. ‘Veertig minuten gaat het door’, vertelt een derde agente. ‘Dan opeens is het helemaal stil.’ De agenten in de containers horen buiten roepen dat er iets ‘mis’ is gegaan. En alle agenten begrijpen: Amarildo is doodgemarteld.
‘Straffen door het laten lijden van mensen is nog steeds een wezenskenmerk van deze maatschappij’, had Zaccone gezegd. Hij was niet verbaasd geweest over de folterkamer. Niet over het martelen zelf en de instrumenten waarmee dat gebeurt. ‘Zoals het leven van een slaaf geen intrinsieke waarde had, zo heeft het leven van een sloppenwijkbewoner dat nog steeds niet.’
Ik kijk naar Elizabete die geknield met haar kinderen kaarsjes aansteekt. De etalagepop ligt nu op de grond. Het hoofd in een plastic zak gestoken. De kaarsen worden eromheen gezet. En cocktailprikkers met de uitgeknipte foto van Amarildo erop. Maria Eunícia begint een gebed. Ze vraagt haar goden om de geest van Amarildo op reis naar zijn voorvaderen te beschermen. ‘Ik hoop ook dat ze de politie beschermen’, bidt Maria Eunícia. De haag agenten eromheen vertrekt geen spier. Verveeld kijken ze in de verte. Hun wapens nog steeds in de aanslag. Elizabete wiegt haar pezige lichaam heen en weer. ‘Vertel me waar jullie zijn resten hebben gelaten’, zegt ze opkijkend naar de agenten. ‘Vertel me waar hij is. Zodat ik hem kan begraven. Alstublieft!’
Van de doorgeslagen vrouwelijke agenten weten we dat het lichaam van Amarildo na zijn dood in een hoes voor het afdekken van een motor is gestopt. Santos gaf een van de vrouwen opdracht de lichten in het bos achter de upp uit te doen. Anderen kregen het bevel de martelkamer te ontruimen, bloedsporen weg te boenen en de kleren van Amarildo te verbranden. Daarna weten we niets meer.
Krijgen we ooit antwoord op de vraag: ‘Waar is Amarildo?’ wilde ik van Zaccone weten. De hoofdcommissaris haalde zijn schouders op. ‘Het is al heel wat dat we weten hoe hij is vermoord’, zei hij. ‘Zo ver zijn we in jaren niet meer gekomen.’ Hij tilde een laatste tipje van de sluier op. ‘Die getuige van die geblokte beelden, weet je nog? De man die vertelde dat hij in het huis van Elizabete gemarteld was?’ Nou. Dat was geen man, maar een zestienjarige jongen uit Rocinha. Drie maanden voor de verdwijning van Amarildo was hij opgepakt omdat hij een mobieltje op het strand had gejat. De jongen, ontdekte Zaccone, was vervolgens op zijn eigen politiebureau geslagen, en door zijn adjunct-hoofdcommissaris weer vrijgelaten. ‘Als een soort verzekering. Standaardpraktijk.’
Dus toen Amarildo was doodgemarteld werd de jongen van stal gehaald om de valse verklaring af te leggen die hem woord voor woord werd ingefluisterd. Als ‘premie’ kreeg hij van Santos een huisje buiten Rocinha, samen met zijn moeder. Plus een maandelijkse toelage van 350 euro per maand. Bekostigd met geld dat Santos in beheer kreeg voor het opzetten van een legaal systeem van motortaxi’s in de wijk.
Langzaam staat Elizabete op. Samen met haar schoonzus en de kinderen lopen we terug naar de wijk. Labyrintische steegjes. We klimmen langs hoog opgetast vuilnis en over open riolen. Bukken onder dikke bossen aan elkaar geknoopte elektriciteitsdraden door. Het is hier op deze zonnige dag bijna pikdonker. In mijn oren klinken de woorden van Zaccone. ‘In feite is de sloppenwijk de voortzetting van de vroegere slavenstal. Hier geldt geen burgerschap. Meer dan honderd jaar na de slavernij gaat het nog steeds om segregeren en controleren.’
Lang voordat we de hoek omslaan drijft de geur van marihuana ons al tegemoet. De jongens die het verkooppunt runnen genieten uitbundig van hun eigen waar. Hun handen frunniken aan dikke joints, maar niet meer aan geweren. Dat is het grote verschil met vroeger. En verder?
‘Met Nem was er ook wel geweld tegen bewoners’, had Elizabete me eens gezegd. ‘Maar hij was van ons. De politie is van de staat.’
‘Het Mexico dat Marjon en Sandra bij elkaar beleefd hebben staat in geen enkele reisgids' De Morgen
ISBN: 9789041707284
Oorspronkelijke Nederlandse uitgave:
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam
Uitgave als Rainbow Pocket: februari 2009
Rainbow Pocketboek nr: 508
Prijs: € 7.95
Uitgeverij Fosfor heeft Nacht van de schreeuw opnieuw uitgegeven (Juni 2015). Nu ook als E-book (ePub zonder DRM / 178.000 woorden; leestijd ca. 15 uur / eerste druk 2005). Ook verkrijgbaar via bol.com.
Omslagillustratie: Wim Hardeman