De afzetting van Dilma Rousseff
Waarom de Brazilianen voor corruptie blijven stemmen
Het gaat lekker in Brazilië...
met de voorbereiding van een ‘veilig' en 'schoon’ WK voetbal in juni 2014.
De terreur van de Braziliaanse ‘pacificatiepolitie’
Nog altijd rollen de doodskoppen door Rio
Met fotos van Kadir van Lohuizen
De opstand van de vele bordjes
Kan deze beweging Brazilië echt veranderen?
Marjon van Royen: 'Het is een naar gevoel om niet meer gewild te zijn'
Marjon van Royen blijft trouw aan Rio
In Dit is de Dag vertelt ze over haar allermooiste radioreportage
Interview met Marjon van Royen in de Vara-gids
Dertien jaar erop voorbereid geweest. En dan gebeurt het echt, en toch eigenlijk niet.
Aan de vooravond van de Olympische Spelen in Rio
Door corruptie en de lage olieprijs is in Brazilië van de recente voorspoed nog maar weinig over. Leraren, verpleegsters en de politie worden niet meer uitbetaald. In augustus beginnen de Olympische Spelen. Rio is er amper klaar voor.
door Marjon van Royen
Al jaren werd ik erdoor betoverd. Deze stad was mijn grootste droom. Maar om er nu ook echt te zijn – voor het eerst de baai van Rio, glanzend onder het maanlicht en de lauwe tropenlucht vol zout. Een vreemde stank uit de baai. En dan dit kolossale witte gebouw, uitgedost als een overjarige bruidstaart. Ik sleep mijn koffer de trap op en duw de piepende deuren open. De wereld die ik binnenstap overrompelt me. Zo had ik me altijd Hotel California dat de Eagles bezingen voorgesteld. Mysterieuze hoekjes vol antieke meubelen. Spiegels in bladderende gouden lijsten. Onder het zwakke licht van een bovenmaatse kroonluchter bewegen mensen als schimmen. ‘Welcome to Hotel Gloria.’
Ik draai me om en zie een paar zeegroene ogen in een donker gezicht. Boven zijn verwassen piccolo-uniform kijkt de jongen me lachend aan. ‘What a lovely place, what a lovely face.’ Aarzelend vraag ik hem waar de balie is. Maar hij is al weer in het duister verdwenen.
Meer dan een uur later zie ik hem terug. ‘Plenty of room at the Hotel Gloria’, inderdaad. Maar de onnavolgbare procedure van papieren, stempels, schrijven en nog eens overschrijven om in te checken werkt op de lachspieren. De rest van de wereld windt zich op over een mogelijke millenniumbug. Als heel Rio de efficiëntie van Hotel Gloria heeft, belooft dat wat.
Mijn baas heeft me naar Brazilië gestuurd om een stuk over de economie te maken. Maar ik heb ook een tweede agenda: wil ik hier komen wonen, of niet? De lucide spanning van een eerste date. Ik zie hoe ‘pretty, pretty boy’ met de rest van het personeel staat te kletsen, geleund tegen een protserig Venusbeeld. Ik luister naar hun zangzachte Portugees en probeer voorzichtig de aandacht te trekken. Ze zien me niet, of willen me niet zien.
Dus pruts ik mijn koffer zelf de lift in. Donkere gang. Op de tast de kamer in. Een schok van het snoer van het schemerlampje: kapot. In het donker ga ik op bed zitten. Recht voor me onthult zich het spektakel van de Suikerbroodberg. Stralend met zijn perfecte ronding, ergens tussen borst en penis in, verlicht in de nacht. De berg stamt uit de tijd dat de continenten van Afrika en Latijns-Amerika aan elkaar vast zaten. Te bedenken dat zoveel later meer dan 5,5 miljoen Afrikanen in slavenschepen hier naartoe zijn gebracht. Tot de afschaffing van de slavernij in 1888 was Brazilië het grootste slavenland ter wereld. Is het inbeelding of hoor ik ergens in het hotel de roffel van een samba?
Klop op de deur. ‘Senhora?’ Groenoogje! Hij stapt mijn kamer binnen en knipt het licht aan. ‘Alles goed?’ vraagt hij. ‘Ja ja goed.’ Wat moet die jongen? ‘Service’, zegt hij. Welke service? Hij houdt zijn hand op: ‘Tien real.’ Tien dollar voor het vinden van mijn lichtknop? Ongelovig kijk ik hem aan. De piccolo haalt zijn schouders op en lacht de sympathiekste lach die ik ooit heb gezien. ‘Dit is Brazilië’, zegt hij. Allemachtig: ‘This could be heaven or this could be hell.’
Zo begon mijn verhouding met Rio de Janeiro. Het was 1998. Twee weken zwierf ik door de vergane glorie van Hotel Gloria, wachtend op afspraken en telefoontjes die niet kwamen. ‘Alles is bureaucratisch’, was de eerste les die ik over de stad leerde. Meteen al aan het ontbijt. Ik wilde koffie met melk. ‘Infelizmente, ongelukkigerwijs hebben wij dat niet.’ Ze was de aardigste dienster ter wereld. ‘Heeft u melk?’ ‘Ja.’ ‘Eén koffie, en één melk dan alstublieft.’
De tweede les ging over kwaliteit. Niets leek het hier te doen. Mijn nieuwe verlengsnoer brandde dezelfde dag nog door, de tandenborstel verloor zijn haren, telefoneren was een nachtmerrie door permanent doodvallende lijnen. Als ik nu zelf eens een telefoon aanschafte? Ik kwam bij een dikke vrouw in een kantoortje vol oversized autotelefoons. ‘Tja, dan is er een wachtlijst van acht tot tien jaar’, zei ze. Tien jáár? Voor een lijn? ‘Ja, tenzij eh’ – hoe zou ze het formuleren – ‘ik kan kijken of ik u een lijn van eh… iemand anders kan geven. Dat komt dan op vierduizend dollar. Contant.’ Het was les drie. Mijn kennismaking met de waarheid achter corruptie: wanneer een openbare instelling als de telefoonmaatschappij van Rio belabberd werkt, kunnen een paar mensen daar veel aan verdienen. Maar wie geen geld heeft, heeft ook geen rechten.
Ik ging weer terug naar mijn hoteltelefoon. Wachten op het ja-woord van een door mij begeerde econoom. En opeens kwam er hulp voor mijn schemerlamp. Een heel leger stampte de kamer binnen. De één droeg een peertje, de ander een gereedschapskist, een derde alleen de sleutel. Er was er ook een met een klembord waarop hij dingen schreef, en nog twee die niets deden. Zittend onder mijn versleten baldakijn bekeek ik het spektakel. Ook het nieuwe peertje piepte door. ‘Dit is niet mijn schuld’, zei de peertjesman tegen de man met het klembord, die weer vragend naar de nietsdoeners keek. De man met de gereedschapskist schudde aan de lamp en kreeg een schok. Discussie. Iemand zei iets over een nieuw snoer. Opnieuw discussie. Maar een beslissing werd niet genomen. ‘Waarom halen jullie niet even een andere schemerlamp uit een kamer die leeg is’, stelde ik voor, ‘dan kan ik verder.’ Ik keek in zes paar verbijsterde ogen. ‘Infelizmente’, zei de klembordman. ‘De regels hier’, begon de nietsdoener in pak. ‘We mogen niet’, zei de man met de sleutel.
Langzaam begon het te dagen. Dit is dus de erfenis van een maatschappij die meer dan vijfhonderd jaar op slavernij gebaseerd is geweest: inefficiëntie. Ik zag het in de winkels en in de restaurantjes waar ik ging eten. De overdaad aan lummelend personeel. De rigide regels. En de panische angst om een beslissing te nemen. Alsof de zweep van de opzichter nog steeds om de hoek staat. Liever niets doen dan iets fout doen. Liever alles in de soep laten lopen dan de schuld krijgen.
‘Aan de buitenkant is het hier een en al vriendelijke opgewektheid’, zei Guido Mantega. ‘We vieren carnaval en we noemen onze politici bij de voornaam. Maar we leven in een volstrekt gewelddadig, hiërarchisch systeem.’ Eindelijk was het me gelukt de bekende econoom te strikken voor een interview. We zaten in de bar van Hotel Gloria. Oud Portugees tegelwerk tegen de muren, met lieflijke taferelen van flirtende slavenpaartjes, picknickende mannen die glimlachend toekijken hoe opgewekte slaven de koffieoogst binnenhalen. ‘We gaan een beetje raar met onze geschiedenis om’, grinnikte Mantega. ‘We koesteren de mythe van een raciale democratie, terwijl de slavenstallen voortbestaan in de vorm van sloppenwijken. We zeggen dat we een kapitalistisch land zijn, terwijl de privé-sector volledig hangt op de corrupte verstrengeling met de politiek.’
Nee, de econoom was niet optimistisch. ‘We zeggen steeds dat Brazilië het land van de toekomst is’, verzuchtte hij. ‘Maar we hebben de toekomst nooit bereikt.’
Na afloop dwaalden we nog wat door de verweerde zalen van het hotel. Mantega wees op een paar portretten van de eigenaars. Mevrouw Tapajós met snorretje lachend naast de linkse president João Goulart. Even verder het echtpaar Tapajós met de militaire president Castelo Branco tussen zich in, de legerleider die in 1964 de militaire coup leidde tegen Goulart. ‘Wat denk je’, zei Mantega. ‘Dit hotel was een megalomaan project. Het eerste vijfsterrenhotel in een ontwikkelingsland als Brazilië. Denk je echt dat deze schone schijn gebouwd en beheerd kon worden zonder gegraai in de schatkist?’
‘Kom mee. Ik wil dat je die man ziet. Hij is de toekomst. Een soort Braziliaanse Steve Jobs, ik zweer je.’ Het is 2008. De rest van de wereld zucht onder de bankencrisis, maar in Brazilië gaat het geweldig. De linkse arbeider-president Lula is inmiddels vijf jaar aan de macht en hij is de meest populaire politicus van de planeet. Een collega sleurt me mee naar een persconferentie in Rio. We lopen langs nieuwe glimmende etalages en de toch wat bladderende barokgevel van Hotel Gloria.
Ik blijf even staan. Precies tien jaar geleden nam ik hier mijn beslissing. Groenoogje had me die nacht binnengeloodst op een krankzinnig feest in een van de achterzalen. Mannen dansten verkleed als wulpse vrouwen. Een vrouw als paradijsvogel. ‘Ik ben de liefde’, glimlachte ze traag klapperend met vleugels van pauwenveren. Haar staart werd gedragen door rolschaatswieltjes. ‘Gewoon’ de jaarlijkse verkleedwedstrijd van de sambascholen. ‘Deze stad is ontembaar’, dacht ik. De laatste dagen was ik terechtgekomen in een schietpartij. Ik had de armoede in de sloppenwijken gezien. En ook daar waren de mensen hartelijk en van een onuitroeibare opgewektheid. Toen ik de volgende ochtend mijn kamer afrekende, wist ik het zeker: ‘You can check out any time you like, but you will never leave.’
‘Dit is zijn hoofdkwartier.’ Een glazen kantoor met uitzicht op de Suikerbroodberg. Voor ons een slanke man in een nonchalant zwart T-shirt. Is dít Eike Batista? De ondernemer was hier alleen bekend als ‘de man van Luma’, een bolborstige sambadanseres die tijdens de carnavalsparade zijn naam Eike in een diamanten halsband om haar nek droeg.
‘Wat is het nut voor de samenleving?’ begint Batista. ‘Die vraag zou bij elke ondernemer centraal moeten staan.’ Ik spits mijn oren. Dit had ik hier nog niet meegemaakt, een ondernemer die zelf een persconferentie geeft. En nog geïmproviseerd ook. Energiek loopt Batista heen en weer. ‘De essentie van ondernemen is het bieden van kwaliteit. En dat kan alleen met een visie. Brazilië moet af van de koloniale praktijk dat het enige wat telt de winst van vandaag is.’ Zijn moeder komt uit Duitsland, vandaar die malle voornaam, weet ik. Maar dit begint wel erg on-Braziliaans te worden.
Eike Batista vertelt hoe hij als jongeman zijn eerste kapitaal verdiende tussen de gouddelvers in de Amazone. ‘Samen met hen stond ik in de modder, tussen de muggen. Ik kocht hun goudklompjes op en verkocht ze door aan juweliers in Rio. Twee jaar later was ik eigenaar van de eerste gemechaniseerde goudmijn van Brazilië.’ Geboeid luister ik naar zijn verhaal. Hij verwierf negen goudmijnen. Ging in kolen en ijzererts. In 2007 maakte hij zijn grootste klapper. Batista kocht een aantal olievelden voor de kust van Rio. Daarvoor richtte hij een oliebedrijf op dat hij ogx noemt. ‘De X staat voor vermenigvuldiging’, legt hij uit. ‘Het staat voor durf en het nieuwe Braziliaanse zelfvertrouwen.’
Het is de euforische tijd dat het staatsoliebedrijf Petrobras in de zee bij Rio de grootste olievondsten ooit doet. Het is even boren, maar als de reserves bereikt worden, behoort Brazilië tot de vijf rijkste olielanden ter wereld. ‘Mijn ogx is het levende bewijs dat er gebroken kan worden met de Braziliaanse traditie dat ondernemen alleen kan onder de dekking van vadertje staat.’
Nog geen twee weken later komt het bericht dat Eike – zoals hij inmiddels liefkozend heet – Hotel Gloria heeft gekocht: ‘Het zal het mooiste en grootste worden van Rio. Het symbool dat we een glorieuze toekomst hebben bereikt.’ Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Blij dat het hotel wordt opgeknapt. Maar ook een beetje achterdochtig. Alles wat de selfmade man aanraakt, verandert in goud. ‘Ik boor en vind dingen’, verklaart hij zelf. Twee maanden na de persconferentie brengt hij zijn oliebedrijf naar de beurs. ogx wordt met 4,1 miljard dollar de succesvolste beursgang in Brazilië ooit. Batista richt het ene bedrijf na het andere op. Scheepsbouw, energie, infrastructuur. Een jaar later wordt hij door het blad Forbes uitgeroepen tot de rijkste man van Brazilië.
Eike houdt van zijn sterrenstatus. Elke dag zijn er wijze lessen voor zijn miljoenen volgers op Twitter: ‘De wereld behoort toe aan de durvers.’ Of: ‘Ook door tegenslag groei je.’ Hij dineert met beroemdheden als Madonna en president Lula. Maar net zo gemakkelijk komt hij op tv om te praten over zijn laatste botoxbehandeling of zijn vierde haarimplant.
In 2011 daagt Eike de rijkste man ter wereld uit. Hij poseert in zijn woonkamer, waarin een Lamborghini en een Mercedes geparkeerd staan. ‘Meneer Slim’, waarschuwt Batista de Mexicaanse telefoonmagnaat Carlos Slim. ‘U zult iets nieuws moeten uitvinden. Want linksom of rechtsom, ik haal u in. Over drie jaar ben ík de rijkste man van de wereld.’ Later hoor ik dat de goudomrande leunstoel van waaruit Batista zijn boodschap stuurde uit Hotel Gloria kwam.
Het is de tijd dat Brazilië niet meer stuk kan. Met Chinese groeicijfers van meer dan zeven procent en de slimme sociale programma’s van president Lula klimmen miljoenen Brazilianen uit de armoede. Mijn baas wil economische juichverhalen. Dus vlieg ik op een lauwe winterdag naar een stoffig stadje in het noorden van de deelstaat Rio. Een helikopter van Eike vol voorlichters van Eike. ‘Dit wordt de grootste haven van het continent’, wijst de hoofdvoorlichter. ‘Groter dan Rotterdam.’ De piloot vliegt rondjes boven een zilveren zee. Ik zie een lange smalle pier waarop oranje mannetjes werken. Aan de wal zie ik vooral zandhopen, hekken en prikkeldraad. ‘Pijplijn voor ijzererts’, wijst de voorlichter mijn cameraman aan. ‘Daar chemische fabrieken, en daarnaast de grootste scheepswerf ter wereld.’
De cameraman en ik kijken elkaar aan. Wat ziet die man wat wij niet zien? ‘En dit wordt de nieuwe stad X’, zegt hij als we landen tussen de zandhopen. In een soort wigwam wachten ons champagne en hapjes met zalm. In het midden staat een grote tafel zoals mijn broertje vroeger had toen hij met treinen speelde. Knipperende hoogoventjes, huisjes en rokende fabriekjes. ‘Dit is de visie van Eike’, legt een jonge man in pak uit. ‘Het grootste industriële havencomplex uit de geschiedenis.’ Is het mogelijk, vraag ik me af, dat iemand de rijkste man van Brazilië wordt door een ‘visie’? Batista noemt de winsten voor zijn oliebedrijf ogx ‘idiot proof’. Maar er is nog geen druppel olie opgepompt. Precies zoals dit ‘grootste havencomplex’ vooralsnog uit speelgoed bestaat.
Als we tegen de avond terugvliegen naar Rio maakt de helikopter een trage draai over de baai. We zien het paarsrode licht van de zonsondergang boven de Suikerbroodberg met daaronder de jachthaven. Als een glanzende walvis domineert het superjacht van Eike het spektakel. De Spirit of Brazil_,_ zoals hij zijn luxe gevaarte doopte, als het tastbare bewijs van de nieuwe tijd die is aangebroken.
‘Ik ben nooit trotser geweest dan nu’, glom president Lula toen hij de Olympische Spelen 2016 voor Rio binnenhaalde. ‘We zullen de wereld laten zien wat we kunnen.’ De hele campagne was gefinancierd met geld van Eike. Eike kreeg dan ook zijn felbegeerde concessie om de jachthaven voor de Spelen te verbouwen. Zoals Eike ook de stinkende baai voor het zeilen en het binnenmeer voor het roeien mocht schoonmaken. Even later was het opnieuw Eike die zijn geld stopte in het opzetten van de zogeheten Pacificatie Politie Eenheden (upp’s) in de favelas. Een soort wijkpolitie, maar dan met machinegeweren, om de stad voorgoed ‘veilig’ te maken.
‘Het grootste persoonlijke faillissement uit de geschiedenis’ kopte de financiële pers begin 2014. ‘Hoe je in één jaar tijd 34,5 miljard dollar kunt kwijtraken.’ Het begon met het kelderen van oliebedrijf ogx op de beurs. Eike Batista had zijn aandeelhouders 730.000 vaten per dag voorgespiegeld, maar pompte er krap 17.000 op. Toen ook nog bleek dat zijn olieveld maar een fractie bezat van de reserves die hij beloofd had, was het met de geloofwaardigheid van Eike gedaan. Met de ineenstorting van ogx vielen al zijn bedrijven als dominostenen om. ‘De man die luchtspiegelingen verkocht’, schreef Bloomberg. En met nog miljarden aan schulden te betalen werd hij uitgeroepen tot ‘eerste negatieve miljardair’.
De val van Eike werd symbolisch voor de val van het hele land. Een jaar nadat president Lula het stokje had overgedragen aan zijn partijgenote Dilma Rousseff kwam Brazilië terecht in de zwaarste economische crisis in zeventig jaar. Beelden van de Spirit of Brazil op de schroothoop in Rio, samen met nieuws over werkloosheid, inflatie en overheidsschulden. En terwijl we zagen hoe de Lamborghini, de Mercedes en ook de piano uit de woonkamer van Eike werden weggereden, barstte het grootste corruptieschandaal ooit los. Via staatsoliebedrijf Petrobras werden miljoenen aan steekpenningen betaald aan politici. Lucratieve bouwopdrachten in ruil voor drie tot vijf procent van de aanbesteding. Dat was het schema van het kartel van bouwbedrijven dat volgens de rechter geleid werd door het bedrijf Odebrecht. Tientallen parlementariërs, ex-ministers van Lula en ondernemers zitten nu achter de tralies.
Ook Eike Batista bleek niet zo selfmade als hij had doen geloven. Handel met voorkennis en verduistering van overheidsgeld zijn twee van de aanklachten die tegen hem lopen. Tot zijn geluk werd de rechter die hem moest veroordelen vorig jaar betrapt toen hij rondreed in een witte Lamborghini. Precies dezelfde als die uit Eike’s woonkamer. ‘Het was maar één keertje’, verdedigde rechter Souza zich. ‘Zo’n auto moet af en toe rijden.’ Maar waarom stond hij dan in zíjn garage? Samen met de Mercedes van Eike? En waarom stond de piano bij zíjn buurvrouw in huis? Souza: ‘Omdat er geen plaats was in de opslag.’
Zoals sinds het Petrobras-schandaal wel vaker gebeurt, is rechter Souza van de zaak af gehaald en moet het proces tegen Batista opnieuw worden gevoerd. Guido Mantega, mijn econoom van het eerste uur in Hotel Gloria, heeft minder geluk: van 2006 tot 2014 was hij minister van Financiën in de regeringen-Lula en -Dilma. Het brein achter de Braziliaanse bloei. Op 22 juli moet Mantega met nog twee ex-ministers voorkomen bij de rechter van het Petrobras-schandaal, verdacht van het aannemen van 23 miljoen dollar aan steekpenningen van bouwbedrijf Odebrecht voor de partijkas.
Hotel Gloria staat erbij als een oude dame die verkracht is. In zijn hybris heeft Batista haar van binnen volledig gestript. Alleen de betonnen pilaren zijn nog over. Sinds Eike’s faillissement ligt de verbouwing stil. Op de zandgrond gedijt in stilstaande plassen water de mug die dengue en de gevreesde zika-ziekte verspreidt. De schutting om krakers en zwervers tegen te houden staat vol boze graffiti. Een zware pislucht domineert de stank van de baai.
‘Het is hier levensgevaarlijk’, waarschuwt een buurtbewoonster. Nee, praten wil ze niet. ‘Ik ben hier al eens beroofd.’ Maar dit wil ze wel kwijt: ‘Het is een schande wat ze het hotel en de stad hebben aangedaan.’ Waar zijn de kroonluchter en de schilderijen? Verdwenen! Het oude Portugese tegelwerk. Stukgeslagen! ‘Die Eike wilde een symbool voor Rio? Nou, dat hebben we dan.’
Ik kijk de vrouw na terwijl ze snel doorloopt met haar lege boodschappenkarretje als een waarschuwende ratel achter zich aan. Ze heeft gelijk, bedenk ik. Het lot van Hotel Gloria staat symbool voor dat van de hele stad. Vernederd, geplunderd en voorgoed beschadigd voor een Olympisch waanidee. Een project van vernietiging. Leraren, verpleegsters, politieagenten – maandenlang zijn ze niet betaald. Ze hebben nu een voorschot van ongeveer driehonderd euro gekregen. Maar het geld is op. De staat Rio is failliet. Natuurlijk, niet alleen door de Spelen. Ook vanwege tegenvallende royalty’s door de lage olieprijs en de almachtige corruptie. Maar de Spelen waren daar wel de hefboom voor.
Zo heeft Odebrecht co er bijvoorbeeld zes jaar over gedaan om het duurste stukje metro ter wereld aan te leggen, die de hotels in de strandwijken van Copacabana en Ipanema moet verbinden met de Olympische arena’s. Aangezien de weg is voorbehouden aan de bobo’s van de ‘Olympische familie’ is voor het publiek de metro de enige manier om straks bij de Spelen te komen. Overigens was het nieuwe wegdek voor de bobo’s twee dagen na de oplevering al weer kapot. En in april stortte het nieuwe fietspad in, met twee doden tot gevolg. Er mist nu nog steeds een kilometer metro. Maar het geld is op.
Je kunt je afvragen wat de gewone inwoners van Rio straks aan een metrolijn hebben die de ene rijke wijk met de andere verbindt, terwijl zij dagelijks in overvolle bussen moeten zitten. En om ‘overlast’ van zwarte jongetjes tijdens de Spelen te voorkomen heeft Rio een paar maanden terug alle buslijnen afgeschaft die van de arme buitenwijken naar de rijke strandwijken gaan.
Maar die metro gaat om het ‘imago van Rio’. Alsof hij hem om één voor twaalf nog af kan krijgen, riep de gouverneur van Rio vorige week de ‘staat van calamiteit’ uit, in de hoop dat de federale regering bij zal springen. De regering heeft ook geen geld, maar beloofde toch een kleine miljard dollar naar Rio te sturen. Alleen: op voorwaarde dat het geld naar de politie gaat.
Want ja, de politie. Die heeft geen geld om papier te kopen voor aangiftes. De benzine is op rantsoen en de gevreesde pantserwagens en helikopters staan kapot in de garage. Terwijl de stad overspoeld wordt door geweld als gevolg van het failliet van de upp’s: omdat de agenten van de Pacificatie Politie de detailhandel in drugs in de sloppenwijken dwarsbomen en veel meer smeergeld eisen dan de gewone politie gaan veel bendeleden ‘de baan op’ om iets te verdienen, wat leidt tot een golf van overvallen en straatroof. Waarop de politie weer reageert met zwaar bewapende invallen in de sloppenwijken.
Zo was er twee weken geleden zo’n ‘Afghaanse’ inval in een van de sloppenwijken vlak bij mij. Een knetterend vuurgevecht, gewoon overdag. De aartsbisschop die toevallig voorbijreed moest achter zijn auto schuilen. Mensen sprongen gillend de bus uit. De volgende dag hoorde ik dat een jongen van twintig door de politiekogels gedood was. Hij dronk voor de deur van zijn huisje gewoon uit een kokosnoot. Zijn moeder was boodschappen doen en kwam terug met haar aankoop van de dag: een wortel, een aardappel en een ui. Daar lag haar zoon, voorover, met rond de kokosnoot het bloed uit zijn hoofd. Ze doopte een hand in het bloed en smeerde het over haar gezicht. Het bloed van haar kind vermengd met haar tranen. Zo stond ze op de foto. Als een verstilde zwarte Pietá van Rio. Slechts één van de moeders van de duizenden jonge zwarte kinderen die elk jaar in deze stad worden vermoord. Tegen de klippen op gaan de moeders door met leven.
Ik loop naar de bushalte tegenover het kadaver van Hotel Gloria. Ik denk aan het laatste nieuws van vanochtend. Want infelizmente, ongelukkigerwijs verbiedt een bureaucratische maatregel de gouverneur van Rio nu om zijn reddingsgeld uit Brasilia te besteden aan politiesalarissen. Protesterende agenten houden in de hal van het vliegveld een spandoek op: ‘De politie wordt niet betaald. Wie naar Rio komt is niet veilig. Welcome to hell.’ Vlak voordat de bus haar aan mijn oog onttrekt werp ik een laatste blik op Hotel Gloria, en glimlach. Gelukkig weet ik beter. This could be heaven ánd hell.
‘Het Mexico dat Marjon en Sandra bij elkaar beleefd hebben staat in geen enkele reisgids' De Morgen
ISBN: 9789041707284
Oorspronkelijke Nederlandse uitgave:
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam
Uitgave als Rainbow Pocket: februari 2009
Rainbow Pocketboek nr: 508
Prijs: € 7.95
Uitgeverij Fosfor heeft Nacht van de schreeuw opnieuw uitgegeven (Juni 2015). Nu ook als E-book (ePub zonder DRM / 178.000 woorden; leestijd ca. 15 uur / eerste druk 2005). Ook verkrijgbaar via bol.com.
Omslagillustratie: Wim Hardeman