De afzetting van Dilma Rousseff
Waarom de Brazilianen voor corruptie blijven stemmen
Het gaat lekker in Brazilië...
met de voorbereiding van een ‘veilig' en 'schoon’ WK voetbal in juni 2014.
De terreur van de Braziliaanse ‘pacificatiepolitie’
Nog altijd rollen de doodskoppen door Rio
Met fotos van Kadir van Lohuizen
De opstand van de vele bordjes
Kan deze beweging Brazilië echt veranderen?
Marjon van Royen: 'Het is een naar gevoel om niet meer gewild te zijn'
Marjon van Royen blijft trouw aan Rio
In Dit is de Dag vertelt ze over haar allermooiste radioreportage
Interview met Marjon van Royen in de Vara-gids
Dertien jaar erop voorbereid geweest. En dan gebeurt het echt, en toch eigenlijk niet.
Anderhalve dag terug uit Haïti. En ik voel het nog steeds. Dat zachte tikje tegen mijn hand. Ogen die recht in de mijne kijken. Niet smekend, maar feitelijk. Kinderen. Nooit volwassenen. Geen volwassene heeft me ooit aangetikt. Alleen kinderen: ‘Heeft u soms wat water?’ ‘Toevallig iets te eten?’ Het gebeurde niet vaak. Maar nog steeds voel ik die korte, droge tikjes.
Ze lijken niet meer weg te gaan. Misschien omdat ze de brandplekken vormen van de schaamte dat ik hen achterliet. Natuurlijk, de media-aandacht verslapt. De wereld richt zich weer op andere zaken. Maar daar zijn ze, de Haïtianen, nog steeds. Helden in hun kapotte land. Bezig in al hun waardigheid iets te maken uit niets. Ik moet er iets over vertellen. Nog steeds.
Weeskinderen
Ik zag de lange rijen voor de voedseluitdeling. Mannen, vrouwen en kinderen die urenlang wachtten in de brandende zon. Rustig. Berustend misschien.
Maar de humor stierf nooit: ‘Ik ga maar eens terug naar mijn villa’, grijnsde die vrouw in het tentenkamp, toen bleek dat het voedsel ook vandaag niet kwam. Heupwiegend liep ze terug naar het zeiltje waaronder haar eigen kinderen zaten. En ook de 3 kinderen van haar omgekomen buren. Ze trok ze allemaal tegen haar zwarte borsten, suste, lachte, en toen luisterden ze allemaal naar het zingen van de man in de tent ernaast.
Schaduw
Ik zag een tankwagen met water, en de onafzienbare slang mensen met bakjes en emmers ervoor. Alweer stonden de mensen in de blakende zon. Aan het begin van de rij, waar het water de bakjes in ging, werd wat geschreeuwd, geduwd en getrokken.
‘Waarom zetten jullie die mensen in de brandende zon en niet in de schaduw?’ vroeg ik de hulpverleners. Zelfs een getrainde woestijnkameel zou gek worden in zo’n hete rij, bedacht ik. Maar de hulpverleners begrepen het niet. Verbaasd keken ze me aan.
Toen zag ik: alle schaduw werd ingenomen door hun eigen geparkeerde pickups en 4 by 4’s.
Palestijnen-sjaal
En natuurlijk heb ik ook de Amerikanen gezien. De eerste keer dacht ik de militairen een lid van Al Quaida hadden opgepakt. Tussen de mariniers op de legerauto een volledig in Palestijnen-sjaal gewikkeld hoofd, met een grote zonnebril erop. Pas later zag ik hoe de sjaal zichzelf langzaam afwikkelde, en verschenen de bleke contouren van een Amerikaanse vrijwilliger die zich in zijn vermomming tegen stank en stof beschermde.
Ook zag ik de Amerikanen een oudere vrouw rondrijden. Een hele colonne, voor één blanke goeddoener in een bloemetjes broekpak.
‘Gevaarlijk’
Natuurlijk hebben wij nog geen fractie gezien van wat er op Haïti te zien is. Misschien is het toeval, of is onze ploeg op de ‘verkeerde’ plekken geweest. Maar nooit, helemaal nooit in de afgelopen 10 dagen hebben we boze, plunderende, of ‘gevaarlijke’ mensen gezien. Nooit hebben we ons bedreigd gevoeld. Ook niet in het ‘gevaarlijke’ Cité Soleil.
In haar artikel ‘Help: arme sloebers!’ heeft de journalist Linda Polman het over de angst en krampachtigheid waarmee op Haïti hulp wordt verleend. Ik denk dat Polman gelijk heeft.
Zelfrespect
Wij zagen geen ‘arme sloebers’. Wij zagen vrouwen die weer krulspelden inzetten. Meisjes die elkaars haren vlochten. We hoorden hun kokette lachjes als cameraman Dolph ze fotografeerde. We zagen zelfrespect. De marktjes: vrouwen die 3 uien en een aardappel verkochten. Mensen die zelfs tussen de varkens van de kapotte haven een handeltje opzetten. Ze hielden hun hand niet op. Niet die roetzwarte houtskoolboer. En ook niet die man met zijn trotse plant op zijn hoofd. Als een wandelende ananas liep hij de hele stad om –Joost mag weten waar- zijn vracht te bezorgen.
Bedelaar
De enige die bedelaar ik ben tegengekomen was rijk. De blanke eigenaar van het huisje waarin we zaten. Hij had een auto en woonde in een grote villa die niet was geraakt. Voor veel te veel geld mochten wij in één van zijn kleine huurhuisjes. Elke ochtend, middag en avond kwam hij zuigend binnen. Handje contantje geld ophalen. Zeuren dat het niet genoeg was. Jammeren dat ie zulke kosten maakte. Voor de generator (die het meestal niet deed). Voor de internetverbinding (die er niet was). Pas na dagen leverde hij ons een emmer en dweil, zodat we de grond waarop we sliepen schoon konden maken. ‘Ik heb u toch gezegd dat ik iemand kan leveren die dat voor u doet’, zei Benjamin verontwaardigd. Hij vertelde hoe hij zijn personeel 100 dollar per maand betaalt. Maar toen we hem voorstelden ons voor 40 dollar met zijn auto ergens naartoe te brengen, weigerde hij gekwetst.
Dát vond ik een beetje enge bedelaar.
‘Het Mexico dat Marjon en Sandra bij elkaar beleefd hebben staat in geen enkele reisgids' De Morgen
ISBN: 9789041707284
Oorspronkelijke Nederlandse uitgave:
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam
Uitgave als Rainbow Pocket: februari 2009
Rainbow Pocketboek nr: 508
Prijs: € 7.95
Uitgeverij Fosfor heeft Nacht van de schreeuw opnieuw uitgegeven (Juni 2015). Nu ook als E-book (ePub zonder DRM / 178.000 woorden; leestijd ca. 15 uur / eerste druk 2005). Ook verkrijgbaar via bol.com.
Omslagillustratie: Wim Hardeman